vrijdag 18 april 2014

De stad en de herinnering

Dit was de plek waar ze hem voor het eerst ontmoette. Voor de winkelruit van Van Stockum. Hij staarde in de etalage en zijn fiere houding viel haar meteen op. Ze was blijven staan om hem te bewonderen toen de bliksem oversloeg  via het glas. De reflectie in de ruit hield beide ogen minutenlang gevangen en toen hij zich uiteindelijk omdraaide was het niet meer dan logisch dat ze in zwijgende overeenkomst besloten om naar Het Plein te lopen en een tearoom binnen te gaan.
Vervolgens vierden ze ieder jaar, daar bij de Wiener Konditorei, met een stuk taart hun jubileum. Zwijgend en gelukkig, alleen met zijn tweeën.  Dan viel het binnenvallend zonlicht op de fijne rimpeltjes rond zijn ogen. Ieder jaar een spoor dieper, vooral als hij dan zo naar haar lachte. Het kleine zilveren vorkje in zijn lange vingers. Niet zelden bezochten ze daarna het Mauritshuis dat alleen al met zijn statige trap indruk op haar wist te maken.  Of ze gingen naar het Eschermuseum, terwijl hij eerst nog even wilde rondneuzen bij de boekenkraampjes op de Lange Voorhout. De vlekkerige bomen die hen beschermend omarmden.
Even later loopt ze binnen bij de Pulchri Studio aan de Lange Voorhout. Haar voeten, gestoken in bruine mocassins die slijtplekken vertonen bij de hakken, betreden doelbewust het marmer. Ze beklimt de treden naar de eerste verdieping en verdwijnt in één van de zalen. Er klinkt een zucht. Haar brede wollen sjaal die ze gebruikte als jas, laat ze op het parket vallen terwijl haar voeten de passen van de Weense wals inzetten. Ze cirkelt de kamer rond zonder oog te hebben voor de steeds wisselende schilderijen. Haar bewegingen zijn vloeiend en licht. De lange rok draait om haar benen. De armen gekromd voor zich uit, ietwat hoog. Alsof haar danspartner een flinke kop groter is. De glazen koepel met koperen beslag strekt zich boven haar uit alsof hij haar nog meer de ruimte wilt geven.
Niet lang daarna loopt ze weer buiten, richting de Heulstraat. Een frisse voorjaarswind speelt om haar nu blote schouders, maar ze lijkt het niet te voelen. De bruine mocassins zweven verder. Bij het beeld voor het paleis houdt ze even stil. Ze legt haar hoofd in de nek om tegen de zon in het gezicht van Willem van Oranje te onderscheiden. Waarna ze vorstelijk haar hoofd buigt, als in een groet. Met rechte rug vervolgt ze haar weg. Haar slanke silhouet wordt gereflecteerd door de grote etalageruiten in jugendstillbogen. Paspoppen met Haute Couture lijken haar aandacht te willen trekken met hun opgeheven armen, maar zij gunt hen geen blik waardig.
Dan duwt ze vrij abrupt een klassieke deur open. Ze verdwijnt in de galerie. De enorme doeken doen haar nietig lijken.  De galeriehouder achter zijn bureau heeft haar niet eens opgemerkt. In een oogwenk is ze verdwenen naar de tuin. Daar blijft ze staan onder een pergola met blauwe regen. Stil. Het enige dat te horen is zijn de stemmen achter de heg. Jonge mensen die willen profiteren van de voorzichtige lentezon en een plekje hebben gezocht op het gras. Moeders met kinderen die door het park wandelen. Een klein meisje voert brood aan de eenden.
Water. Ze blijft er uit de buurt. Met een grote boog loopt ze om vijvers en grachten heen. Vaak meer instinctief dan met opzet. Wat er gebeurt in de paleistuinen kan ze zich ook wel op deze manier inbeelden. Met de ogen dicht, luisterend.
Ze verlaat de galerie. De galeriehouder schrikt van de beweging bij de deur. Hij ziet nog net haar frêle gestalte naar buiten stappen. Bijna als een geestverschijning.
 Buiten loopt ze even verder en dan houdt ze stil voor een monumentaal pand. In frisgroene letters staat er “het heden” op de ruit. Ze lijkt te twijfelen. Zal ze naar binnen gaan? Net als die keer dat zij jarig was en hij een knus tafeltje had gereserveerd. Er was toen een bruiloft gaande in de tuin en ze vermaakten zich door stiekem zo nu en dan een blik op de feestvierders te werpen vanuit hun beschutte hoekje. Ze observeerden de aanwezigen en wisselden dan veelzeggende blikken met elkaar uit. Aan een half woord hadden ze altijd al genoeg gehad.  Maar deze keer loopt ze door. De kelner kijkt haar na. Een glimlach als hij haar herkent en schudt dan meewarig zijn hoofd.
Aan het eind van de lange winkelstraat staat ze opeens stil. Abrupt draait ze zich om en loopt op haar schreden terug.  Ze slaat de Oranjestraat in en vervolgens de Parkstraat. Helemaal in gedachten loopt ze te ver door. Aangetrokken door de bloeiende krokussen. Ze plukt er een paar. Dan kijkt ze op. Ze verstijft. De krokussen vallen uit haar hand op het schelpenpad. Daar schittert de spiegel van de Hofvijver. Juist deze plek heeft ze al die jaren vermeden. Daar, midden op de vijver, was de plek waar hij toen ineens verdween. Haar zwierige schaatser met zijn lange handen. Het sierlijke lichaam opeens verdwenen in een wak. De brandweer was gekomen. Ambulances. Gillende sirenes. Een uitgeschoven ladder over het ijs. Maar het mocht al niet meer baten. Zijn lichaam was al koud en verstijfd. Had de kleur van de winter al aangenomen. De blauwe ogen voor altijd verstild.
De vijver lijkt nu zo onschuldig. Vrolijk rimpelend in de waterige zon. Ze is tot aan de stenen waterkant gelopen. Waar vlaggen klapperen in de wind. Haar reeds rimpelige hand bezaaid met ouderdomsvlekken ligt op de koude rand. Een glimlach om haar mond. Ze weet het niet meer. Haar bruine ogen zijn jaren geleden al uitgeblust. Door de dementie hebben ze een wazige glans gekregen. Nee, zij kan zich er niets meer van herinneren. Het is de steen die het nog weet. De herinnering opgeslagen in de gebouwen en het plaveisel. Het is de stad die spreekt.
 
 

donderdag 3 oktober 2013

Melanchonognie

Iedere ochtend kijk ik naar hetzelfde levende schilderij. Ik zie de blaadjes van de iele boom bij de buurvrouw één voor één transformeren van groen naar geel. Nu nog afstekend tegen de bruine bakstenen muur, straks niet meer. De wind speelt met de blaadjes van de clematis die afgelopen zomer zo uitbundig heeft gebloeid en een regendruppel rolt van de bolvormige veelgekleurde wespenvanger die nu werkeloos maar toch nog vrolijk aan een spijker wiebelt. De herfst doet zijn intrede en ik duik nog even dieper onder de dekens.

Even overvalt de albekende melancholie me die rond deze periode door de nu gesloten tuindeuren toch nog naar binnen weet te dringen, net als de spinnen die hier beschutting zoeken. Maar deze keer krijgt ze niet de kans om haar web te weven bij mijn bed. Een schop in mijn buik schrikt me op uit mijn gepeins en zorgt ervoor dat ik met een glimlach en een intens warm gevoel van binnen mijn bed uitstap om aan deze nieuwe dag te beginnen.

dinsdag 10 september 2013

Hagar


Het zand hoopte zich op tot klonters in haar wimpers. Door de spleetjes van haar ogen zag ze alleen nog het geel. Het zand in de wind geselde haar gezicht. Welke kant moest ze op? Ze liep twee stappen expres met haar linkerbeen krachtig en ver voor zich uitgestoken. Iedere woestijnbewoner wist dat je langzaam in een rondje zou lopen als je dit niet deed, omdat het rechterbeen sterker was dan het linkerbeen. Dat moest ze zien te compenseren. Was het maar al nacht, dan zou ze de weg kunnen afleiden aan de hand van de sterren. Aan de andere kant liep ze dan het risico het te begeven van de kou. Daar was ze in haar simpele slavinnenkleed niet tegen bestand. Al was haar meester een welvarend man en was zij al die tijd zijn favoriete bijvrouw geweest, de eerste vrouw had niet toegestaan dat ze met nuttige en dure gewaden de woestijn in werd gestuurd. Het verraad deed haar pijn. Ze voelde zich afgedankt. Eigenlijk maakte het ook niet uit welke kant ze opging. Zolang de weg maar niet terugvoerde naar hen die ze jaren trouw gediend had en die haar nu zo onbarmhartig hadden afgedankt. Haar blik gleed over de trillende horizon. Daar zou haar toekomst liggen. In het eindeloze gele zand. Een troep zwarte vogels gleed in haar blikveld. Ze besefte waar de vogels op afvlogen en wendde haar hoofd kokhalzend weg. Het idee dat het nog warme lichaampje van haar kind nu al ontdekt was door de aaseters bracht haar bijna tot waanzin. Haar handen sloegen verkrampt naar haar bezwete nek en haar knieën knikten van uitputting. Vertwijfeld riep ze die ene naam. Niet de naam van de god die haar verlaten had, maar van haar nog levende kind dat ze uit wanhoop onder een struik verborgen had. Ismaël!

Toen verscheen er plots een fel licht voor haar ogen. Even dacht ze dat dit de aankondiging was van de dood die haar wachtte. Maar toen hoorde ze een zachte stem en ze besefte dat het een engel was die voor haar stond.
Hagar. Olieverf op canvasboard. Door Olga Brinkhorst
 

zondag 7 april 2013

Toilet


Met onvaste tred  loopt ze naar de wachtende collega’s  in pak bij het terrastafeltje.  Ze hebben al betaald ziet ze en staan op haar te wachten. Ze trekt het jasje van haar mantelpakje iets naar beneden om de bloedvlek in haar donkerblauwe rokje te verbergen.  Haar gezicht is wit en ze mompelt iets over hoofdpijn. De blik in de ogen van de mannen verraden dat er woorden als “labiele vrouwen” en “periode van de maand” in hun hoofd omgaat. Geen van hen beseft dat het haar veertien weken oude kindje is dat ze net door het toilet heeft moeten spoelen.  
 
 
 

donderdag 4 april 2013

woensdag 3 april 2013

Riddersdicht


"Oh schoonheid die vrouw zijt. Gij heeft menig mannenhart doen versagen en verzuchten. Maar nimmer waart gij in staat, om mij van mezelf te doen vluchten.

 Zo zuiver en puur, zo mild als de eerste ochtenddauw.
En toch verlaat ik u, ben ik u ontrouw…

 Mijn hart verlangt naar u eens te meer, tot het zwicht
Maar deze nacht roept mijn zwaard, de ridderplicht.'



Uit Fawn - Door Olga Brinkhorst

Rode pumps


 Ik sta voor de spiegel en wurm mijn voeten in mijn rode pumps en hoop vanuit heel mijn hart dat ze nog passen. Ze staan zo goed bij mijn rode jurkje. Ik bloos. O, wat is het alweer lang geleden dat ik ze voor het laatst gedragen heb. En wat had ik een blaren na die hele avond dansen in de armen van Tony. Maar het was het waard.  Dan gaat de deurbel en ik ren strompelend door de gang naar de voordeur. Het is de postbode. “Ik heb een pakje voor u meneer Schulte, als u even wilt tekenen?”